Als haar moeder nog maar kort te leven heeft, onderneemt Lize Spit een laatste toenaderingspoging. Een radicaal eerlijk en aangrijpend onderzoek van een dochter die niet alleen de moeizame relatie met haar moeder probeert te begrijpen, maar ook de verstoorde relatie tot haar eigen lichaam.
Lize Spit is inmiddels een schrijver van formaat, maar niet van postuur. Drie turven hoog; misschien dat ze daarom haar haar altijd op zolder heeft? U denkt misschien, wat heeft dat er nou mee te maken, maar dit boek gaat over lijfelijke zaken, intieme zaken. Er wordt geen detail geschuwd. Ik las het met verbijstering, bewondering, en soms afschuw.
Het boek begint als ze een mailtje krijgt waarin staat dat haar moeder slokdarmkanker heeft. In het midden van haar verdriet ‘opent zich een luikje, en daar kruipen ze allemaal uit, de mama’s’. De mama die zelf brood bakte, de mama die in de winter chocomel maakte, en jurken naaide, enz. Maar er komen ook minder fraaie herinneringen naar boven, de alcoholverslaving van haar moeder, de onberekenbaarheid van haar vader, de algehele (geestelijke) armoede, de gespannen sfeer in huis. Spit doet er genadeloos en nauwgezet verslag van.
Boeken over ouders worden vaak geschreven uit liefde. Hier lijkt het tegenovergestelde aan de orde: er is sprake van afschuw: als haar vader haar slaapzak heeft gebruikt walgt ze van het ding, zelfs na een wasbeurt op 60 graden. ‘Zoals dieren niet van knellende vuurpijlen houden, zo kwam ik ook niet graag in jullie buurt.’
Haar negatieve zelfbeeld, de worsteling met haar suikerziekte, de manier waarop ze zichzelf verwondt, is ook voor de lezer pijnlijk: ‘Ik begin te pulken aan mijn vingertoppen… de eerste keer is moeilijk, want dan is het gezond vel… Als je het loskrijgt zijn de vorm en diepte van de wond een verrassing, soms trek je een lange sliert, die steeds smaller wordt maar tot bloedens toe inscheurt.’ Ze vervolgt nuchter: ‘Een nieuw wondje maak ik meestal wanneer ik ergens in tekort ben geschoten en daaropvolgend denk: nu moet er iets kapot.’
Zo zuigt ze je in dat getroebleerde leven, en daar moet je tegen kunnen. Mij fascineerde het van het begin tot het eind, en dat is bijna vierhonderd pagina’s, maar er zit ook iets dwangmatigs in dat verlangen geen enkel detail over het hoofd te zien. Moest nou echt elke intimiteit erin?
We leren ook de achtergrond van ‘de ontplofte massa op haar hoofd’ kennen. ‘Het rekkertje aantrekken is mezelf aantrekken.’ Wat je steeds voelt is dat het er zo compromisloos uit móest. Dat alles precies genoteerd moest worden. Het is alles of niets.
In sommige delen wendt Spit zich rechtstreeks tot haar moeder: ‘Hoe schrijven werkt heb ik je nooit uitgelegd, mocht ik het wel doen, dan zouden de gelijkenissen met jouw copingmechanisme opvallen: Spit het schrijven, haar moeder de alcohol. Allebei manieren om met de werkelijkheid om te gaan.’ Geestig is Spit ook hoor, zo wordt er ‘een gepaste hoeveelheid ontsmettingsalcohol’ in de mond van haar moeder gespoten, nadat ze is overleden. Lize staat erbij en observeert het. ‘Oog in oog met jouw verdwijnen ben ik ook verdwenen, nee ik ben uiteengevallen, ik ben één jaar, twee jaar, drie jaar, vier jaar, zes jaar. Ik ben negen jaar en dertien jaar en dertig jaar, we staan hier allemaal.’ Ontroerend.
Uitgeverij Das Mag 396 blz. € 27,50 (e-boek € 14,99)